JEUGD, ILLUSIES EN DOOD
Pieter T’Jonck
De film ‘Dogville’ van Lars Von Trier laat geen mens onberoerd. Toch doorbreekt ze voortdurend de filmische illusie door te tonen hoe die in een studio ontstaat. Daar gaat het volgens Slavoj Zizek net om. In ‘The pervert’s guide to cinema’ stelt hij: ‘Cinema, als de kunst van de schijn, vertelt ons iets over de werkelijkheid zelf. Ze vertelt ons hoe werkelijkheid zichzelf tot stand brengt. Zelfs al weten we dat het opgezet spel, fictie is, blijft film ons fascineren. Dat is de fundamentele magie ervan. (…) De illusie bevat iets dat werkelijk is, werkelijker dan de werkelijkheid zelf die achter de illusie schuilt’.
Zonder illusie is de werkelijkheid volgens Zizek dus onzichtbaar. Ze manifesteert zich enkel via illusies. Enkel zo lijken dingen er echt toe te doen. De werkelijkheid is een illusie, en film toont dat. Zoals Jean-Luc Godard zegt: ‘Photography is not the reflection of reality. It is the reality of that reflection’.
Met die wetenschap valt niet te leven: je vergeet ze op het moment zelf dat je ze beseft. Die eigenschap deelt ze met het besef dat alle mensen sterfelijk zijn. Met dit verschil: de idee dat de dood de laatste waarheid is lijkt boven elke twijfel verheven. Weinigen geloven daarentegen dat de werkelijkheid op zich illusoir is. Het valt immers moeilijk te verdragen dat wat wij als reëel ervaren slechts een luchtspiegeling zou zijn. In heel zeldzame gevallen overvalt dat inzicht mensen echter met zo’n kracht dat ze er zich slechts aan kunnen onttrekken door te vluchten in de ultieme, krankzinnige illusie dat ze al dood zijn en zo volstrekt buiten elke illusie staan.Dat syndroom staat bekend als het syndroom van Cotard. Niet toevallig heet het hoofdpersonage van Charlie Kaufmans film ‘Synechdoche, New York’ Caden Cotard . Deze hypochondrische regisseur ontmoeten we tijdens een relatiecrisis. Die valt samen met de première van zijn regie van Arthur Millers ‘Death of a salesman’ . Hij laat het stuk spelen door jonge acteurs om de kijkers in te peperen dat ook jongeren al getekend zijn door de dood. Het verraadt zijn obsessie met de dood als zijn enige houvast in een onvatbaar bestaan. Hij lijkt trouwens al half dood als de ene na de
andere kwaal bij hem de kop opsteekt. Of dat geen inbeelding van zijn kant is wordt later in de film minder zeker. Hij krijgt een onuitputtelijke kunstenaarsbeurs waarmee hij het ultieme stuk wil creëren. Het moet ‘reality itself' (en dus de dood, zegt een van zijn actrices letterlijk) uitbeelden. Uiteraard wordt het stuk nooit opgevoerd. Naarmate hij meer ‘scènes’ uit zijn eigen leven waarheidsgetrouw laat reconstrueren, en zo eindigt met een replica van heel New York City, blijkt het enige gevolg dat de illusies zich vermenigvuldigen. De ‘representatie’ vermengt zich op onontwarbare wijze met ‘de realiteit’ op de set. Op de duur valt niet meer te achterhalen of wat we zien werkelijkheid dan wel illusie is. Zelfs Cotard doorbreekt de macht van illusies dus niet. Hij vergroot ze enkel zo ver uit dat ze letterlijk buiten beeld vallen.
Dualisme
‘Synechdoche, New York’ was een belangrijke inspiratiebron voor ‘Suspension of disbelief’, de tentoonstelling van het kunstenaarsduo Sarah & Charles in Z33, Hasselt. Via een vernuftig parcours vol filmische en scenografische illusies laten ze voelen dat niet enkel theater- of filmkijkers hun ongeloof (al dan niet bewust) opschorten, maar dat die
opschorting een essentiële menselijke conditie is. Ze ontrafelen de ‘waan van elke dag’ terwijlze die opbouwen en omgekeerd. Sarah & Charles werkten altijd al met zo’n uitgekiende set-ups. Overcast, een werk uit 2006-2007, was een meticuleus nagebouwde replica van een kinder kamer . De kleuren van dit decor, want dat was het overduidelijk, waren sterk vergrijsd. Zo refereerden zij aan het filmprocédé dat herinneringsbeelden in zwart-wit weergeeft. Dat het om herinneringen ging bleek symbolisch ook uit de lange zwarte tunnel waarlangs je dit decor benaderde. Terwijl het nog helder belicht was als je aan het begin van de tunnel stond, deemsterde het licht steeds verder weg naarmate je dichter bij het tafereel kwam. Aan de drempel van de kamer viel ook het laatste spatje licht weg.
Zo kon het je niet ontgaan dit droom- of herinneringsbeeld finaal ontoegankelijk was. Het interessante van de installatie was niet die metafoor op zich, wel dat de verduistering van het beeld de actie van de toeschouwer kruiste. Die werd verleid om dit quasi-realistisch beeld van de kindertijd te betreden, vast te pakken. Maar net door daar letterlijk stappen toe te zetten verzwond die illusie. Overcast suggereerde zo op een directe, zintuiglijke manier dat je gepaste afstand moet houden van illusies om ze te laten werken. Teveel nabijheid, en dus werkelijkheid, vernietigt ze.
Teveel fysieke realiteit neemt het zicht weg op de ideële werkelijkheid die daar achter schuilt en ze betekenisvol maakt. Illusie en werkelijkheid staan in Overcast nog tegenover elkaar als elkaar uitsluitende, onafhankelijke grootheden.
‘Suspension of disbelief’ keert die logica om. Dingen worden er maar werkelijk door illusies onophoudelijk te ontmantelen en terug op te bouwen. Klank, woord, muziek en vooral beweging spelen daarin een hoofdrol.
Verwanten
Sarah & Charles zijn onmiskenbaar verwant aan dat andere duo, de in Berlijn wonende Canadezen Janet Cardiff + George Bures Miller . Zij experimenteren al lang met installaties die illusies opwekken, door een combinatie van hyperrealistische decors en mediatechnologie die niet zelden verwijzen naar cinema. In ‘Paradise Institute’, (2001, Biënnale van Venetië), treed je binnen in een ruimte die door perspectivische manipulaties treffend een ouderwetse cinema oproept. De toedracht van het werk ontdek je als je een koptelefoon opzet. Die dompelt je onder in de sfeer van zo’n oude cinema, tot storend geluid van knisperende snoeppapiertjes toe. Plots hoor je ook het gefluister van een vrouw die verontrust raakt door een vreemde man in de zaal. Dat verhaal
Sarah & Charles, 31 sounds (2015)
Sarah & Charles, Glimmer, Glimmering Lights (AKA Red Herring Installation) / 2013
Sarah & Charles, Overcast / 2006-2007
Drama. Het blijkt een ‘expositie’ van de middelen en thema’s van de tentoonstelling. Eén acteur, Diederik Peeters, wordt er tweemaal geschminkt. Links op het scherm als een manusje-van-alles in de filmstudio, rechts als een personage, een man in een strak, zwart pak. Dat gebeurt simultaan, net als alles wat beide typetjes daarna doen als ze instructies ingefluisterd krijgen. Strikt gesproken zie je twee aparte films, maar ze zijn gemonteerd als een ‘cadavre exquis’. Het gevolg is dat je vaak niet weet wie welke instructies krijgt. De stem die ze geeft is immers dezelfde. Dat werkt verwarrend, maar ook komisch. Een andere eigenaardigheid van deze film is dat de decorstukken spierwit zijn, en je ze vaak van de achterkant ziet. Onechter kan het niet. Toch stapt elke toeschouwer daar, ‘Dogville’ achterna, moeiteloos over heen. Heimelijk spelen de regisseurs af en toe echter ‘vals’ door kwansuis de illusie wel compleet te maken. Als de man in het pak een luik in de vloer opent, om via een trap in een kelder af te dalen, switcht de camera naar deze ruimte onder de studiovloer om de afdaling van onderuit te filmen. Dat is nochtans een ‘onmogelijk’ beeld omdat de speelvloer van beton is. De kijker geeft er zich op dat ogenblik nauwelijks rekenschap van dat de regisseurs de verbeelding een zetje geven door beelden binnen te smokkelen die niet waarachtig zijn, maar de illusie weerspiegelen die de kijker koestert. Deze film biedt niet enkel beelden aan die de toeschouwer in zijn hoofd moet voltooien, maar voltooit ook wat de kijker reeds aan het bedenken is. Die complexe relatie tussen wat het beeld suggereert en de kijker zelf bedacht wordt in de verdere
tentoonstelling ontwikkeld. De zalen van de linkervleugel op de etage lezen als een enscenering van de interne keuken van de makers. De eerste lijkt een stapelruimte annex filmstudio. Alle ‘props’ uit de eerdere film, afgietsels in wit pvc van deuren, vensters, vloeren en baksteenmuren, liggen hier lukraak verspreid, al suggereren kruisjes op de vloer een ‘plan’. Midden in de ruimte is een tapijt omhoog getrokken als een ‘backdrop’ in een fotostudio. Als om de expositie van ‘props’ uit de Plothole compleet te maken ligt er tegen één muur ook een latex pop van Diederik Peeters als het personage uit die film. De serie Sounds vergt meer van je verbeelding. Kleurige, ingelijste posters lijsten beschrijvingen van klanken als geklingel van glazen, knerpende voetstappen op het grind of een snorrende kat op. Ze roepen als vanzelf een filmplot op. De geluiden zijn dan ook goed gekozen: stuk voor stuk lijken ze een gebeurtenis aan te kondigen.
Waarom snort een kat vredig anders dan om plots schichtig te worden? Kondigen knerpende voetstappen geen vreemd bezoek aan? Deze panelen ‘werken’ omdat we zoveel films zagen dat we als het ware door de ogen van een camera kijken –en luisteren. Een kleine aanleiding volstaat om het filmmuseum in je hoofd te laten dienen als gids in de wereld.
Daarna warmen Sarah & Charles je weer op voor de film Suspension of disbelief, de ‘finale’ van deze tocht. In één kleine ruimte staat een complexe lichtinstallatie, ontleend aan het decor dat de kunstenaars samen met Henri-Emmanuel Doublier creëerden voor ‘Red Herring’ van Diederik Peeters. Net als in dat stuk vallen de lichtstralen door een smalle
raakt volledig verweven met de film die ondertussen loopt. Die lijkt de verbeelding van de vrouw aan te wakkeren en omgekeerd. De stem is het vehikel dat het innerlijk van die vrouw, zonder enige fysieke representatie ‘geloofwaardig’ aanwezig maakt, terwijl de film steeds meer ‘realiseert’ wat zich in haar hoofd afspeelt. De film als realiteit van de reflectie, inderdaad. Illusie en realiteit zijn hier geen onderscheiden dingen, maar keerzijden van één medaille.
Dat geldt ook voor ‘Pianorama’ (Bregenz, 2005). Het werk bestaat uit een ouderwetse buffetpiano met daar bovenop twee luidsprekers. Boven de toetsen staat een toestel, een langwerpige zwarte balk, die menselijk pianospel imiteert door hamertjes die de pianotoetsen (quasi ongemerkt) aanslaan. Ondertussen discussiëren een man en een vrouw via de luidsprekers over de soundtrack van een film. Je beleeft dus, door elkaar, zowel ‘the making off’ van de score als het finale resultaat. Het is je eigen verbeelding die verhaalflarden, klanken, conversatie en hetfysieke object verbindt om de film, die er niet is, te laten ontstaan. Criticus Jörg Heiser
vergelijkt dit procedé met een vroeg werk van Robert Smithson, ‘Box with the sound of its own making’ (1966). Dat bestaat uit een simpele houten doos, maar via een luidspreker die erin verborgen is hoor je hoe ze ooit gemaakt werd. Wat Heiser toelaat om ‘Pianorama’ te duiden als erfgenaam van de conceptuele kunst.
Maar hier is meer aan de hand. Mediatechnologie manipuleert hier een fragment van een situatie, een piano, zo dat een parallelle werkelijkheid ontstaat in het hoofd van de toeschouwer. Die vergeet als het ware de piano en de technologie, ook al ziet hij ze voortdurend. Stemmen pompen het fysieke object op tot een totale illusie. Illusie en werkelijkheid slaan zo gedurig in elkaar om, in plaats van tegenover elkaar te staan. Dat is de richting die ook Sarah & Charles na Overcast insloegen.
‘Suspension of disbelief’
De tentoonstelling in Z33 is opgebouwd als één belevingstocht. Die begint op de begane grond met de film Plot hole uit de reeks Props for
Sarah & Charles, Props For Drama: Plot Hole, Z33 / 2013
Sarah & Charles, Sounds, Barn door, Brick Wall, Floor panel Z33 / 2013
Sarah & Charles, Props for Drama: Suspension of Disbelief / 2013
Sarah & Charles, Props for Drama: Suspension of Disbelief / 2013
deuropening op de wanden van de aangrenzende zaal waar ze een feëriek schouwspel tevoorschijn toveren. Even verder vergaap je je aan het kolossale zilverglitter gordijn dat het grote raam in de centrale traphall van Z33, wel 8 bij 8 meter, verstopt om de hall in een feestelijke, wat clandestiene night club sfeer te hullen.
Apotheose: de film als werkelijkheid van de illusie
De laatste zaal op de etage, in de rechtervleugel
van Z33, verrast. De ruimte werd volledig opengemaakt, tot en met de antichambre. Een kamerbreed gelig tapijt bedekt de hele vloer en loopt uit op een wit projectiescherm. Alsof de zaal doorliep in de film die volgt (het gelig tapijt is ook de vloer van het tweede deel van de film). Film en realiteit liggen hier letterlijk in elkaars verlengde. Die film zelf kantelt voortdurend tussen een ‘realistisch’ verhaal en een abstracte musical. Tussen beide zijn sterke breuken. De film opent met een close-up van een hoogst reëel aandoend grasveldje. Als de camera uitzoomt zie je een dito stadstuintje met een tipi van planken en blauw dekzeil. De camera dringt binnen in die tipi en ontdekt er een jong meisje met lange blauwe rok, een lovertjesbloes en een pluimpje in haar haar. Een squaw die wegdroomt in een sprookjesboek. Naast haar spint een kat. Als die de tent verlaat volgt het meisje. Net dan volgt een breuk. Het camerastandpunt wisselt naar een plek ver buiten de tuin. Zo merk je dat het slechts een decor is. De tuinmuren zijn van hetzelfde pvc als de ‘rollen’ muur die je eerder zag. Alleen zijn ze hier gepatineerd. De verbeelding is
ingekleurd. Een jonge vrouw, Linda Blomqvist, loopt voor die verre camera op de ‘tuin’ af.
Een regieassistente neemt haar goudkleurige jas aan. Met haar lovertjes jurk lijkt ze op de kleine meid. Meteen zie je in haar de volwassen versie van het meisje. Tegen beter weten in, want je ziet ze van plaats wisselen voor het tuintje. Waarna je de volwassen vrouw –we zitten weer helemaal ‘in’ de film- vanop de rug ziet kijken naar het tuintje. Verbeeld je je het of mijmert ze over verloren onschuld? Als ze zich omkeert vult haar gezicht het hele scherm. Terwijl ze vooruit stapt, weg van het ‘verleden’, wijkt de camera nog sneller zodat ze ten voeten uit in beeld komt. De tuin zakt weg in het duister tot de achtergrond van het beeld abstract zwart-grijs is. Blomqvist zet nu een dansje en een liedje aan op muziek van Lieven Dousselaere. Het gaat over een naïeve droom waarin ze de show steelt in een musical. Tot ze stopt, haar pumps uittrekt en opzij wegkijkt, alsof iets haar blik trof...
Plots, zonder boe of ba, zitten we in een echte musical (en dus haar verlangen). Drie jongens en drie meisjes met opzichtige pruiken, knalrode lippen en shorts als chicks uit de fifties (een inconsequentie minder of meer doet er nu niet meer toe) jongleren op muziek van Dousselaere met de ladders die je nog kent uit Plot hole . Het dansje is niet bijzonder, maar dat maakt niets uit: een snelle opeenvolging van gezochte camerastandpunten als spectaculaire topshots, close-ups, pans en travellings kneden de dans tot een beeldendans. Blomqvist komt erbij, als het sterretje van de dag, want als enige in feestkledij, waarna meer dans en gejongleer met willekeurige props als balusters van een hekje –die je ook al in de stapelruimte zag- volgen. Tot de dansers, ondertussen wel met zijn tienen, grote rollen pvc muur aandragen.
Die draperen ze rond Blomqvist. Meteen valt de muziek stil en neemt de camera Blomqvists gezicht, opgesloten tussen ‘muren’ –deze keer niet gepatineerd- terug in het vizier. Nonchalant blaast ze haar verwarde haar weg. Dan betrekt haar blik- is de musicaldroom voorbij? Een nieuwe stijlbreuk volgt als een tweede camera Blomqvist vanachter volgt terwijl ze op de camera die haar in het vizier nam toestapt, onder een kunststof boom door. Logisch is dit beeld onmogelijk: achter de vrouw kon geen camera staan door de muurtjes (het is met dit beeld als met de keldertrap in Plot hole). Dat vergeet je meteen, want het ‘maken’ van de film is nu even ‘reëel’ als het ‘verhaal’. Het beeld is het tegenshot van het beeld toen ze van het tuintje uit haar jeugd wegliep. Ze trekt witte sneakers aan en vervoegt de crew die kijkt naar de opnamebeelden. Alweer een ‘plot hole’ : de crew bestaat uit de mensen die je net zag dansen. De camera zwerft langzaam over hun gezichten terwijl ze voor zich uit staren –alsof ze naar de opname keken, al is dat door hun kijkrichting ook al onmogelijk. De ‘plot’ van de film is nu helemaal verschoven naar het maken van een film als thema. Het volgend beeld laat daar geen twijfel over : de hele crew staart naar het scherm waarop Blomqvist hen aankijkt. Dan zwerft de camera verder door de opnamestudio. Je ziet links het tuintje en rechts het gele tapijt. Volgt een laatste ‘breuk’ in het ‘verhaal’. Plots draait Blomqvist zich om, en terwijl er weer muziek opklinkt, zet ze een danspasje aan. Een na een volgen de anderen nu, en ontstaat er binnen de studioruimte een nieuwe ‘musical’, met een even abstracte dans, maar dan zonder ‘props’. Ook in het echte leven dromen we door. Film en werkelijkheid zijn verwisselbare grootheden
De film is zo een briljante synthese van de manier waarop musicals switchen tussen ‘realisme’ en abstractie, en de rol die objecten daarbij spelen. Zoals de dansers zwaaien met balusters zwaaiden Gene Kelly en Debbie Reynolds in ‘Singing in the rain’ met hun paraplu. Het object zelf betekent niets op zich, maar wordt maar iets in en door de handeling die erdoor oplicht. Net als in die film gaat het over het maken van films. Het is een briljant spel met illusies binnen illusies, een eindeloze ‘mise en abîme’. Tel dat op bij het ‘voortraject’ van deze film binnen de tentoonstelling, en je ontdekt een conceptueel kunstwerk, op de manier waarop Heiser stelde dat Cardiff + Bures Miller werk dat is. Het expliciteert een these die dicht aansluit bij wat Zizek vertelt over cinema.
Toch is dat maar het halve verhaal, al was het maar omdat thema’s als kindertijd en beschutte ruimtes om te dromen –die doorlopen van Overcast tot aan de tipi aan het begin van de film- een bodem leggen in een constructie die anders een eindeloze spielerei was. Je kan er trouwens moeilijk naast kijken dat Sarah en Linda Blomqvist erg op elkaar lijken. Er is iets dat het werk stuurt maar verder helemaal buiten het kader van dat werk valt, als een soort blinde vlek die, zoals Frank Van de Veire zegt, eindeloos overschilderd wordt. Dat is meteen wat het hele ding zo springlevend maakt. Sarah & Charles streven niet, zoals de onfortuinlijke Cotard in ‘Synechdoche, New York’ naar ‘reality itself’ maar ontdekten dat je daar enkel omheen kan dansen. Liever illusies dan dood, want ook die blijft bij leven een illusie.
Sarah & Charles, The Great Ziegfeld, Z33/ 2013